Samenvatting door
Arend Smilde
C. S. Lewis, The Abolition of Man (1943)
vertaald als De afschaffing
van de mens, 1996, vierde druk 2004
» PDF
I
In een schoolboekje voor
taalonderwijs blijkt het verschijnsel Waarde-oordeel
te worden benaderd als iets dat geen verband houdt met enige objectieve werkelijkheid.
De auteurs – hier “Gaius en Titius” genoemd – geven
voorbeelden van taaluitingen waarin “schijnbaar iets heel belangrijks” wordt
gezegd terwijl ze “slechts gevoelens” weergeven. Iemand die bijvoorbeeld zegt:
“Wat een prachtige waterval”, of iemand die zijn paard een “trouwe dienaar”
noemt, zou daarmee niets over die waterval of over dat paard zeggen, maar alleen
iets over zijn eigen emoties. Het verschil tussen goede en minder goede
manieren om een emotie onder woorden te brengen, dat wil zeggen het onderscheid
tussen goed en slecht taalgebruik dat hier aan de orde zou moeten zijn, komt
niet ter sprake, maar intussen wordt wel de indruk gewekt dat een emotie iets
van lagere orde is dan de correcte registratie van feiten. Het is dergelijke
taaldocenten kwalijk te nemen dat zij geen taalles geven; in plaats daarvan
bezorgen zij hun leerlingen een wantrouwen tegen emoties. Dit laatste is
wellicht niet hun bedoeling. Hun antwoord op dit bezwaar zou waarschijnlijk luiden
dat sommige emoties van een
schoolkind bestreden moeten worden, en andere
emoties gevoed en bevestigd. Maar alleen het “ontmaskerende” deel van hun werk
zal effect hebben. In het denkklimaat waarin hun boekjes ontstonden is het
bevorderen van goede emoties niet mogelijk.
Dit denkklimaat is het onderwerp van
hoofdstuk I. Het gaat om een betrekkelijk nieuw verschijnsel in de geschiedenis
van de mensheid. Volgens een oeroude en vrijwel universele opvatting kunnen
emoties al of niet, en in variërende mate, van toepassing zijn op een gegeven
stand van zaken, en op deze manier ook meer of minder goed passen in de
kosmische orde. Reageren met een juiste, toepasselijke emotie komt neer op het
herkennen van een waarde. De kosmische orde heeft veel verschillende namen
gekregen, Zo spraken de oude Chinezen van de Tao. In de oude opvatting betekent opvoeden onder meer: kinderen de
juiste emotionele reacties aanleren en onjuiste afleren zodat zij later – bij hun
zoektocht naar het goede, het schone en het ware – niet op hun verstand alleen hoeven
te steunen.
In het nieuwe klimaat ontbreekt de
gedachte dat menselijke emoties en de daarin uitgedrukte waarde-oordelen
gewettigd kunnen zijn door iets objectiefs. Emoties lijken een rookgordijn
tussen ons en de “werkelijkheid”, wat dan wil zeggen: de werkelijkheid zoals het
verstand ons die leert kennen. De verstandelijk waargenomen werkelijkheid
vertoont geen spoor van waarden. Nieuwe opvoeders kunnen traditionele waarden
daarom niet serieus nemen. Zij “staan buiten de Tao”. Opvoeden, in de
zin van kinderen emoties aanleren, moet voor hen op één lijn staan met het
streven van reclamemakers: manipulatie. Sommige mensen – onder wie ook Gaius en Titius – zullen de Tao in zoverre handhaven dat zij een afkeer van manipulatie hebben.
Het enige alternatief is dan echter bestrijding
van alle emotie: amputatie van het “hart”. Maar zo verliest het verstand
zijn uitvoerende macht, en dit zou een catastrofe zijn. Voor zover een mens
zonder hart nog waarden herkent, zullen die hem niet in beweging brengen. Zonder
“hart” is het “hoofd” weerloos tegen de “buik”.
II
Wie zoals Gaius
en Titius de Tao verlaat, doet dit
vaak uit naam van al of niet uitgesproken “nieuwe” of “echte” waarden,
uiteindelijk wellicht omwille van het voortbestaan van de mensheid of de
maatschappij. Het is echter moeilijk te zien hoe en waar andere waarden dan die
van de Tao te vinden zijn. Het soort verstand
waarmee men traditionele waarden ontmaskert en afdoet als puur subjectief, levert
alleen maar leiden uitspraken op in de aantonende wijs, nooit in de gebiedende
wijs; dus bijvoorbeeld wel: “Zo blijft de mensheid voortbestaan”, maar niet:
“De mensheid moet blijven voortbestaan”. Ook het instinct is geen basis voor
nieuwe waarden, want ieder mens heeft verschillende en tegenstrijdige
instincten. Geef je voorrang aan de (meestal vrij zwakke) instinctieve neiging
om een ver en anoniem nageslacht bestaansmogelijkheden te garanderen, of
voorrang aan welk bepaald instinct dan ook, dan heb je afwegingen gemaakt op
grond van iets anders dan het instinct. Dat andere blijkt altijd bij nader
onderzoek een onderdeel van de Tao te
zijn. Het wordt niet duidelijk waarom het ene onderdeel (zoals zorg voor het
nageslacht, het voortbestaan van de mensheid) wél geldig zou zijn en een ander
niet (zoals zorg voor het voorgeslacht of voor mensen die nu leven). Zo laat de
waardenvernieuwer zien dat waardenvernieuwing niet mogelijk is. Hij hanteert
een waarde die al net zo lang bestaat als iedere andere waarde. Maar om
onduidelijke redenen rukt hij die uit zijn verband en blaast hem op.
Er is maar één waardensysteem, de Tao, en dit is net zo onvervangbaar als
de zon. De Tao kent wel ontwikkeling
door zelfkritiek (“Zou het niet nog beter zijn als...”); maar kritiek van buitenaf (“Wie zegt dat?” en
“Waarom eigenlijk?”) is vruchteloos, want zij leidt ofwel tot afbraak van alle
waarden, inclusief de waarde van kritiek, ofwel tot wildgroei van losse stukken
Tao. De Tao bevat alle waarden die er zijn, en ze is niet het eindpunt maar
het vertrekpunt van redeneringen.
Niettemin lijkt deze Tao voor de moderne mens een verschijnsel
dat in principe wetenschappelijk verklaarbaar is. Is die verklaring eenmaal
gevonden, dan zullen we het verschijnsel in onze macht hebben. We hoeven dan
niet langer ons geweten te gehoorzamen: het geweten zal ons gehoorzamen. Een vertrekpunt in de waarden van de Tao hebben wij dan als een gepasseerd
station achter ons gelaten, en voortaan doen wij wat we zelf willen.
III
De mogelijkheid om te doen wat we
zelf willen schijnt steeds groter te worden dankzij de vooruitgang van wetenschap
en techniek. De mens krijgt steeds meer macht over de natuur. Deze macht wordt
echter evenzeer over de mens als door de mens uitgeoefend. We kunnen
bommen uit een vliegtuig gooien maar ook op ons dak krijgen; ons nageslacht kan
geboorten regelen, maar wij regelen (of voorkomen) de geboorte van ons
nageslacht. Het grootste deel van de mensheid komt hoe langer hoe meer in de
macht van het kleine aantal mensen dat de natuurkrachten werkelijk meer en meer
onder controle heeft. En: hoe groter de macht van een gegeven generatie, hoe
kleiner de macht van alle volgende generaties om zich hiertegen te verzetten.
Als veroveraar van de natuur bindt de mensheid zich achter zijn eigen zegekar.
Het slot van deze ontwikkeling komt
wanneer “de mens” volkomen macht krijgt over zichzelf, over de mens als het
zoveelste stuk veroverde natuur. Ook het menselijk geweten zal dan voortaan werken
zoals “wij” dat willen – dat wil zeggen zoals de feitelijke machthebbers, de
Africhters het willen. De belangrijke vraag wordt dan niet zozeer wat de Africhters willen, maar op grond
waarvan ze iets willen. Menselijke motieven en ideeën over goed en kwaad zijn
dan dingen waarover zij beslissen, niet waarnaar zij handelen. Daar komt bij dat
hun beslissing definitief kan zijn; een vervolmaakte genetische technologie
staat garant voor deze mogelijkheid. De drijfveren van menselijk handelen zijn
voorwerp van keuze en manipulatie door Africhters geworden. De Africhters zelf
houden daardoor geen drijfveer over. Zij zijn ten prooi aan alles wat hen
toevallig in beweging brengt – aan irrationele, natuurlijke neigingen.
En doordat hun macht onbeperkt is, is de mensheid voor de rest van haar bestaan
onderworpen aan natuurkrachten zoals die zich in de Africhters ontladen. Zo
bewerkt de mens als veroveraar van de natuur zijn eigen verovering door de natuur: de afschaffing van de
mens.
Het wetenschappelijk denken werd in
de zestiende eeuw geboren als tweelingzusje van de magie, die niet hetzelfde
succes had maar wel hetzelfde verlangen naar macht. Sindsdien is het verlangen
naar macht in de wetenschap tot uiting gekomen als een grote bereidheid om – in
ruil voor kennis en macht – dingen tot het domein van de natuur te rekenen. En
zo neigt de mens er vandaag toe zichzelf
geheel als verklaarbare en manipuleerbare natuur te beschouwen. Het bezwaar
hiertegen is dat de mens het daardoor ook wordt. Deze prijs voor de groei van
kennis is te hoog. Wie hier een anti-wetenschappelijk geluid meent te horen,
moet bedenken dat zo’n slotstuk van de wetenschapsgeschiedenis niet meer
vergelijkbaar is met de voorafgaande episodes. Integendeel: al het
voorafgaande wordt op deze manier ongedaan gemaakt. Samen met alle andere
waarden gaat hiermee ook de waarde van kennis verloren; het verstand wordt
weggeredeneerd. “Wie alles ‘doorziet’, ziet niets.”
Tekst herzien op 29 december 2016.