C.
S. Lewis op zijn best
door
Arend Smilde
Reformatorisch Dagblad,
9 november 1998
Dit artikel werd geschreven ter gelegenheid van de honderdste
geboortedag van Lewis, in 1998. Het was toen nog niet bekend dat er een
geheel nieuwe vertaling van de besproken trilogie zou komen. Deze verscheen
in de jaren 2002-2008 onder de titels Malacandra, Perelandra en Thulcandra. De eerste vertaling was verschenen als Ver van de Zwijgende Planeet
(1960), Reis naar Venus (1961) en De binnenste cirkel (1981). |
De drie science-fictionboeken
van C. S. Lewis zijn in Nederlandse vertaling beschikbaar, maar ze zijn
betrekkelijk onbekend en misschien ook onbemind. Ze zijn veel meer aandacht
waard.
In
Nederland verschenen de eerste twee delen rond 1960 en het derde volgde twintig
jaar later. Ze leiden nu al vele jaren een schimmig boekhandelsbestaan onder de
gemeenschappelijke titel “Ruimte-trilogie” en worden kennelijk nooit op doortastende
wijze in de handel of zelfs maar uit de handel genomen. Elk van de drie delen
heeft een andere vertaler; de kwaliteit van het vertaalwerk komt nooit boven
het matige uit en zit soms ver daaronder. De omslagillustraties, ontleend aan
een van de vele Amerikaanse pocket-edities, hebben
beschamend weinig verband met de inhoud en doen nog het meest denken aan een
slecht getekend stripverhaal.
In deze omstandigheden ligt het niet
voor de hand dat iemand die wel eens wat van C. S. Lewis wil lezen het eerst
naar de sciencefiction-trilogie zal grijpen. En wie al veel van hem gelezen
heeft zal er misschien nog steeds niet naar grijpen. Zolang je ze niet leest,
lijken deze boeken – sciencefiction, wie leest dat nou? – een vreemd en zelfs
een beetje gênant verschijnsel in het werk van een voorname christelijke
auteur.
In feite behoren ze tot het beste wat
hij geschreven heeft. Je hoeft geen liefhebber van Lewis te zijn om (als je ze
leest) te zien dat hier heel bijzondere hoogstandjes van schrijfkunst worden
geleverd. Bovendien behoren deze boeken tot zijn meest karakteristieke werk.
Een zo sterke concentratie en tegelijk zo grote overvloed van typische
Lewis-beelden en ‑gedachten kom je nergens anders tegen.
Er zijn ook wel zogenaamde externe
gegevens, dingen die je buiten de boeken om te weten kunt komen, die erop
wijzen dat ze beslist geen “vergissing” van Lewis zijn. Het eerste
sciencefictionboek, Out of The Silent Planet (1938) was in
zeker opzicht zijn schrijversdebuut. Het was zijn eerste boek dat voor een
groot en algemeen lezerspubliek was bedoeld. En zo’n publiek bereikte het
inderdaad.
Zijn volgende populaire boek schreef
Lewis op verzoek van een uitgever en was een theologische verhandeling: The Problem of Pain (1940). Dit boek was het begin van een zeer drukke
periode in zijn leven, want hiermee verwierf hij zich een snel groeiende
bekendheid als schrijver en spreker over het christelijk geloof. Zijn
academische werk aan het Magdalen College in Oxford ging inmiddels gewoon door.
De drang om een vervolg op Out of the Silent Planet
te schrijven moet groot geweest zijn, want hoewel niemand hem ertoe aanspoorde
en terwijl de overige werkdruk alleen maar toenam, verscheen in 1943 Perelandra, het tweede science-fictionverhaal en wellicht het hoogtepunt van de
reeks. Nog datzelfde jaar voltooide Lewis het derde deel, dikker dan de twee
voorgaande delen samen: That Hideous Strength. Dit verscheen in
1945.
Lewis gaf maar zelden beschouwingen
over zichzelf of over zijn werk. Een van de keren dat hij dat wel deed, in een
brief van eind 1954, schreef hij het volgende. Mijn gepubliceerde werk, zei
hij, is een verschrikkelijk allegaartje, maar er is een rode draad: “De
fantaserende mens in mij is ouder, heeft een permanentere werking, en is in die
zin fundamenteler dan de religieuze auteur of de literatuurcriticus.” En dan
verklaart hij alle verschillende onderdelen van zijn werk als direct of
indirect uitvloeisel van die “fantaserende mens”, dat wil zeggen: van zijn
rijke verbeelding.
De meest directe uitvloeisels daarvan
waren natuurlijk de Narnia-verhalen – de sprookjesachtige reeks van zeven
kinderboeken, juist voltooid toen Lewis de genoemde brief schreef – en de
sciencefictiontrilogie. Veel van zijn lezers vinden de Narnia-reeks zijn beste
werk, maar zo sprak hij er zelf nooit over. Zijn beste boek (tot 1956, want
toen kreeg Till We Have Faces
deze status) was volgens hem Perelandra.
Out
of the Silent Planet
Het
schrijven van zijn eerste sciencefictionboek had als directe aanleiding echter niet
zijn neiging tot fantaseren. Lewis was in aanraking gekomen met een soort
geloof in wetenschap en technische vooruitgang dat hem zorgen baarde, en dat
geloof kwam vooral tot uitdrukking in de sciencefictionliteratuur. Het was hem
opgevallen dat sommige mensen hun hoop voor de toekomst serieus vestigden op de
kans dat “de mens” in staat zal zijn om naar een andere planeet te verhuizen,
mocht de aarde eens onbewoonbaar worden. Het “voortbestaan van de mensheid” zou
daar dan immers van afhangen. In fantasieverhalen over kosmische
veroveringsoorlogen werd de mens bijna zonder uitzondering voorgesteld als de
partij die het recht aan haar kant heeft. De bewoners van andere planeten waren
steevast boosaardige of weerzinwekkende wezens, die als het ware vroegen om
onderwerping of uitroeiing.
Lewis achtte dit soort
toekomstbeelden niet erg realistisch. Toch waren ze volgens hem een gevaarlijke
rivaal voor het christelijk geloof, en ook meer in het algemeen voor een goede
kijk op mens en wereld. Als mensen geen hoger ideaal hadden dan een collectief
“voortbestaan”, en als ze juist in verband met dat ideaal zichzelf zagen als de
voortreffelijkste wezens van het heelal, dan vond Lewis dit een zotte en
gevaarlijke toestand. Hij wilde er wel eens zijn stem tegen verheffen. Met deze
bedoeling schreef hij Out of the Silent Planet.
Het resultaat was dan ook een soort
“omgekeerde” sciencefiction. De figuur die in een normaal voorbeeld van dit
genre de held van het verhaal zou zijn – de dankzij wetenschap en techniek onverslaanbare
pionier der mensheid, alle gevaren trotserend in dienst van de buitenaardse
expansie – wordt hier in zijn hemd gezet. Dit zou je het hoofdthema van het
verhaal kunnen noemen, zeker gezien het verklaarde doel dat Lewis ermee had.
Maar op die manier is het boek toch
te negatief gekarakteriseerd. Het verhaal speelt zich af op de planeet Mars, en
de beeldende beschrijvingen van het
landschap, de vegetatie en de Marsbewoners zullen op veel lezers een blijvender
indruk maken dan de lotgevallen van Weston, de anti-held.
In de ogen van Marsbewoners is trouwens de hele planeet Aarde een soort anti-held van het zonnestelsel. De Aarde noemen ze “de
Zwijgende Planeet”, omdat het de enige planeet is waarmee ze nooit contact
hebben. We komen ook iets over de oorzaak daarvan te weten. In feite geeft C.
S. Lewis dan een fantasie ten beste over de plaats die het christelijke
geschiedbeeld (Schepping, Zondeval, Verlossing en Wederkomst) zou kunnen hebben
in een groter kosmisch geheel.
Het verhaal loopt intussen steeds als
een trein; en sommige Marsbewoners – waaronder een paar griezelige – worden zo
sympathiek beschreven dat de lezer net zo veel van ze gaat houden als van de
aardigste figuren uit gewone, realistische romans.
Dit eerste boek werd veelvuldig en
lovend gerecenseerd. Maar bijna niet één recensent scheen te beseffen hoezeer
de fantasie van Lewis gevoed was door christelijke geloofsvoorstellingen. Lewis
vond dit zowel vermakelijk als bedroevend. Hij zag het als een nuttige wenk
voor evangelisten. Verpak je boodschap in een verhaal en die boodschap gaat er
weer in als koek!
Perelandra
Zelf
schreef hij verhalen meestal niet volgens dit recept. Een verhaal diende
volgens hem allereerst goed te zijn als verhaal. En bij hem, zo liet hij wel
eens weten, begon een verhaal altijd met een beeld in zijn gedachten. Het
eerste Narnia-boek ontstond uit het beeld van een faun die met een paraplu en
met pakjes onder zijn arm door de sneeuw loopt, Perelandra begon met het beeld van drijvende eilanden op een oceaan.
Het was voor Lewis dan zaak dat hij zo’n beeld een plaats en betekenis gaf in
een groter geheel – wat erop neerkwam dat hij een verhaal verzon. Een
“bedoeling” of boodschap in zijn boeken, zei hij, ontstond als bijproduct van
zijn fantasie en van zijn schrijflust.
Hoe dat ook zij, het blijft een
raadsel hoe iemand een boek als Perelandra
kan schrijven, en dat in een razend drukke periode van zijn leven. “Perelandra”
is de planeet Venus (het boek kreeg later de titel Voyage to Venus). Het grootste deel van deze
planeet is oceaan – met hier en daar dus die drijvende eilanden. Net als Mars
is ook Venus een planeet waar geen zondeval heeft plaatsgevonden. Het verschil
met Mars is dat op Venus de schepping, althans de schepping van redelijke
wezens, nog maar betrekkelijk kort geleden heeft plaatsgevonden. Op Mars was
het leven veel ouder dan op aarde. Het aantal redelijke wezens (mensvormig maar
groen van kleur) is op Venus vooralsnog niet groter dan twee – een vrouw en een
man.
De vrouw speelt van die twee de
grootste rol in het boek. Het is namelijk een vrije hervertelling van Genesis
3, het verhaal van de Zondeval – zó vrij dat het hier, anders dan in Genesis,
allemaal goed afloopt. De twee aardse hoofdpersonen zijn dezelfde als in het
vorige boek: Weston en zijn tegenspeler Ransom. Zij vechten, en vechten ten
slotte letterlijk en lijfelijk, om de ziel van de Groene Vrouw. Een van de
meest verbijsterende dingen in dit boek is het vermogen van Lewis om zich de
gedachten en de conversatie voor te stellen van een volkomen onbedorven wezen
(wat dat ook mag zijn!), haar balanceren op de drempel naar kennis van goed en
kwaad. Hij vond dit zelf ook geen sinecure. “Misschien ben ik wel met iets
onmogelijks begonnen”, zei hij in een brief toen hij deze hoofdstukken aan het
schrijven was. “Deze vrouw moet eigenschappen in zich verenigen die door de
Zondeval elkaars tegenpolen zijn geworden. (...) Maar het is al de moeite waard
als er maar een fractie van onder woorden te brengen is.”
De beschrijving van deze planeet zal
op de meeste lezers nog meer indruk maken dan die van de planeet Mars. Dat wil
zeggen: de beschrijving van de gedeeltes waar de verhalen zich afspelen. Want
Lewis houdt het besef levendig dat die andere planeten, net als de onze, weer
allerlei “werelden op zichzelf” bevatten en dat we met de meeste daarvan niets
te maken hebben. Inmiddels zien en horen we wel details zoals het knappen van
de luchtblaasjes in het rode zeewier waarin Ransom zich vastgrijpt wanneer hij
zijn eerste drijvende eiland beklimt, en zien we andere eilanden over de toppen
van de grote oceaangolven verschijnen en verdwijnen. We zien ook hoe Ransom in
deze omstandigheden opnieuw leert lopen. Aan het slot zijn we getuige van de
plechtige viering van het feit dat het kwaad niet heeft gezegevierd. De
Amerikaanse filosoof en Thomas-van-Aquino-kenner Peter Kreeft vond dit
slotstuk, toen hij het voor het eerst las, too good to be true.
That
Hideous Strength
Een
van de vele merkwaardige dingen aan het derde en laatste deel, That Hideous Strength, is dat je het
onmogelijk een goed boek kunt noemen en toch even onmogelijk een slecht boek.
Géén goed boek is het doordat Lewis hier – al zit het verhaal wel goed in
elkaar – zijn schrijflust niet meer lijkt te kunnen beheersen. De werkelijkheid
zal wel zijn dat hij nog veel meer ideeën had dan hij in het boek gebruikt
heeft. Toch wekt het de indruk dat hij niets heeft kunnen schrappen. In 1946
zorgde hij op verzoek van een Amerikaanse uitgever voor een verkorte versie; in
het Engels wordt deze nu niet meer uitgegeven, maar het is wel de versie die in
het Nederlands is vertaald.
Wie de smaak ervan te pakken heeft
gekregen, zal de “onbeheerstheid” van dit boek
overigens niet betreuren. Laat het een “mislukt” boek zijn, zoals vaak is gezegd
– toch is het geen slecht boek, want bijna elke passage op zichzelf is
voorbeeldig goed geschreven. De hier aangeboden hoeveelheid leesplezier is
enorm, en ook de variatie. Het bevat een paar van de gruwelijkste en ook een
paar van de meest humoristische passages die Lewis ooit geschreven heeft. Ook
waagde hij zich hier bijvoorbeeld aan een beschrijving van de tovenaar Merlijn,
die uit een sluimering van anderhalf millennium wordt gewekt en gelukkig Latijn
blijkt te kennen, en van het bewustzijn van een bruine beer die uit
gevangenschap ontsnapt en dan weer gevangen wordt genomen. (“De geuren hier
waren, al met al, veelbelovend. Hij nam waar dat er eten in de buurt was en –
opwindender nog – een vrouwelijke soortgenoot.”)
Of dit boek ook begonnen is met een
beeld in Lewis’ gedachten is niet bekend. Zo ja, dan was het misschien het
beeld van een afgesneden mensenhoofd dat met veel technisch vernuft in leven
wordt gehouden. Zo’n hoofd speelt een grote rol in het verhaal, en al twintig
jaar eerder was Lewis eens van plan geweest er samen met een vriend een
toneelstuk over te schrijven.
Hoe bizar ook, dit is het enige
verhaal van Lewis dat zich gewoon op aarde (in Engeland) en in het heden
afspeelt, of althans in een nabije toekomst. De “boodschap” van het boek is ook
niet geheimzinnig. In het voorwoord wijst Lewis erop dat deze boodschap ook te
vinden is in zijn boekje The Abolition of
Man (geschreven in hetzelfde jaar, 1943).
Polemiek met Haldane
Iemand
die deze aanwijzing in de wind sloeg was J. B. S. Haldane, een beroemde pionier
van de biochemie. In 1946 schreef Haldane een zeer kritische bespreking
van de sciencefictiontrilogie. Voor de literaire kwaliteit had hij
de hoogste lof; hij vergeleek Lewis met Milton en Dante, en verder met H. G.
Wells en Olaf Stapledon, dat wil zeggen het betere
soort sciencefictionschrijvers. Maar het beeld dat Lewis gaf van de moderne
wetenschap en haar beoefenaars vond hij verwerpelijk en belachelijk – alsof het
allemaal werk van de satan was, en dat terwijl Lewis geen kaas gegeten had van
welke exacte wetenschap dan ook.
Volgens Haldane maakte Lewis de
wetenschap zwart omdat zij een belangrijke voorwaarde en een belangrijk
instrument is voor de mens die zijn lot in eigen hand neemt, de mens die de
wereld zelf durft te verbeteren in plaats van daarbij hulp van goede of boze
geesten te verwachten. En Lewis was natuurlijk (zo meende Haldane) een
tegenstander van wereldverbetering omdat hij bang was daar zelf slechter van te
worden. Voor Haldane was het een duidelijke zaak dat de mensheid wel degelijk
op eigen kracht vooruit kan komen. Een goed bewijs daarvan zag hij juist in
zijn eigen tijd, doordat “een zesde deel van de aardbol” bevrijd was uit de
heerschappij van “Mammon” (het kapitalisme). “En deze bevrijding was het werk
van mensen, niet van engelen”, zo besloot Haldane zijn kritiek.
Lewis schreef hierop een weerwoord,
“A Reply to Professor Haldane”, dat hij helaas niet
voltooide en dus ook niet publiceerde. Dit onvoltooide stuk verscheen pas (in
de bundel Of This
and Other Worlds) toen hij en Haldane beiden al niet meer
leefden. Zijn voornaamste bezwaar was dat Haldane niet The Abolition of Man gelezen had; als hij dat wel had gedaan, zou
zijn kritiek op de sciencefictiontrilogie misschien waardevol zijn geweest. Nu
verliest Haldane zich in nogal onzinnige beschuldigingen; en intussen
verkondigt hij doodleuk de opvatting dat de mensheid op een steeds hoger plan
zal komen, zichzelf steeds verder zal veredelen, naarmate mensen hun lot in
eigen hand kunnen nemen. Dat is nu precies de opvatting die Lewis bestrijdt.
Volgens Lewis verliest de mensheid juist haar menselijkheid, verdwijnt het
verschil met dieren en wordt de mens als het ware afgeschaft, naarmate mensen
hun lot in eigen hand nemen – niet altijd en overal, maar wel vanaf een bepaald
moment of stadium. In That Hideous Strength (de titel is ontleend
aan een oud gedicht over de toren van Babel) beschrijft hij een gefantaseerd
voorbeeld van zo’n moment, en in The
Abolition of Man werkt hij deze gedachte uit in de vorm van een betoog.
Haldane had dat betoog onder vuur moeten nemen. In plaats daarvan bestrijdt hij
een roman die hij als verdachtmaking opvat, en stelt daar weer verdachtmakingen
tegenover.
Universele gedachten
Een
beetje gelijk had Haldane misschien toch wel. Met wat kwade wil is het wellicht
mogelijk de sciencefictionboeken van Lewis te zien als een smeercampagne tegen
“de wetenschap”. In zijn antwoord aan Haldane wees Lewis op een paar dingen in
de trilogie waaruit volgens hem duidelijk bleek dat dit niet zijn bedoeling
was. Misschien had Haldane daar weer tegen in kunnen brengen dat die dingen
niet duidelijk genoeg waren.
Anderzijds is het ook weer niet zo
moeilijk in te zien dat de betekenis van deze boeken universeler is dan die van
een aanklacht tegen tijdverschijnselen of actuele ontwikkelingen. Natuurlijk
draagt het werk van Lewis wel sporen van zijn tijd, de eerste helft van de
twintigste eeuw. Toch blijft het leesbaar en lezenswaardig. Dit is niet alleen
een gevolg van zijn grote schrijftalent. Het komt ook doordat zijn gedachten
over God, mens en wereld ieder dood spoor van tijdgebonden opwinding vermeden;
ze hielden zich kennelijk het liefst – of zelfs “automatisch” – bezig met zaken
van tijdloos, universeel belang. Zo maakt Lewis in zijn antwoord aan Haldane
niet eens woorden vuil aan de gedachte dat het communisme een hoopgevend
verschijnsel zou zijn. Hij legt alleen even uit waarom hij in alle
omstandigheden tegen revoluties is.
Het tijdloze en universele karakter
van zijn denken verklaart misschien nog iets. Goed beschouwd is het heel
begrijpelijk dat zijn schrijversgedachten al vroeg zo’n hoge vlucht namen, tot
ver buiten de dampkring van de aarde, het universum in. Want dat is een goede
plaats voor universele gedachten – en tevens voor een zo rijke fantasie als de
zijne. Vandaar dat Lewis in de sciencefictionboeken op zijn best is.