Samenvatting door Arend Smilde
C. S. Lewis, An Experiment in Criticism (1961)
I THE FEW AND THE MANY
Een onderscheid tussen een goed boek
en een slecht boek is moeilijk te maken; misschien is het mogelijk door eerst
te bepalen wat goed lezen en wat slecht lezen is. Boeken die tot het een
of tot het ander leiden zijn dan respctievelijk goede en slechte boeken.
Veel mensen (de Velen) ‘houden van’
pulp, een minderheid (de Weinigen) ‘houdt van’ zgn. goede boeken. Maar je kunt
beter zeggen dat dit ‘houden van’ in het ene geval iets anders is dan in het
andere. Goed lezen is een geheel andere bezigheid dan slecht lezen.
II FALSE
CHARACTERIZATIONS
De grens tussen de Velen en de
Weinigen valt niet samen met enige andere indeling van de mensheid en is
voortdurend in beweging.
Je hebt mensen die duidelijk tot de
Weinigen lijken te behoren terwijl ze dat soms niet doen:
– professionele
literatuurcritici
– statuszoekers
– Cultuur-aanbidders, die te
hoge geestelijk waarden najagen om nog te kunnen opgaan in enig afzonderlijk
literair werk, of die met hun Culturele werk therapeutische bedoelingen hebben.
Onjuiste omschrijvingen van de
Weinigen zijn:
– ‘serieus’: mensen kunnen hun
ernst op iets verkeerds richten, waardoor zij dingen zoals de humor of zelfs de
literaire waarde van een boek niet zien
– ‘rijp’: dit kan suggereren
dat algemene psychologische en lichamelijke rijpheid er noodzakelijk verband
mee houdt.
III HOW THE FEW AND THE MANY USE PICTURES AND MUSIC
‘The many use art and the few receive it’ (19). Voor de wijze waarop de Velen zowel
beeldende kunst als muziek gebruiken geldt dat de gebruikers zo vlug mogelijk
‘do things with the work of art instead of waiting for it to do something to
them’ (25). Dit is niet volstrekt te veroordelen; iedereen doet het wel eens.
Maar doe je nooit anders, dan blijf je vreemd aan de ‘full experience of the
arts in question’ (26); ‘...you never get beyond yourself’ (21). ‘The picture, so used, can call out of you only what is already there. You
do not cross the frontier into that new region which the pictorial art as such
has added to the world’ (21–22).
IV THE READING OF THE UNLITERARY
Hoe nu onderscheid te maken tussen
‘gebruiken’ en ‘ontvangen’ van literatuur?
De Velen gaat het ten diepste om het
ontketenen van stereotype reacties op (begrijpelijke) gebeurtenissen.
Iedere andere taalvorm dan het cliché is daarbij hinderlijk. De Weinigen
beoordelen altijd meer of minder bewust de manier van zeggen, los van wat er
gezegd wordt: zowel de schoonheid als de juistheid van de woorden wordt
afgewogen. Nog een ander soort Weinigen let te veel op de woorden; ‘they
criticise the lens after looking at it instead of through it’
(36). De verlangde Gebeurtenissen zijn drieërlei: opwindende, geheimzinnige en
plezierige.
V ON MYTH
Mensen die van mythen houden lijken
soms op de Velen: minimale aandacht voor de bewoordingen (hoewel een literaire
aandacht erbij kan komen) en concentratie op het gebeuren. Toch gaat het hun om
een ander soort Gebeurtenis (nl. een voorwerp van levenslange contemplatie) en
ook hun concentratie is andersoortig. ‘Mythofilie’ als zodanig is buiten-literair,
pulp lezen is on-literair. De mythofiel consumeert mythen en haalt eruit
wat erin zit; de ander consumeert geschreven taal maar haalt daaruit lang niet
alles wat erin kan zitten.
VI THE MEANINGS OF
‘FANTASY’
Onliteraire mensen zullen toch niet
gauw smaak voor mythen krijgen. Lezen doen zij nl. doorgaans vanuit een
behoefte aan fantaseren in psychologische zin, d.w.z. aan het bouwen van
‘egoïstische’ (in onderscheid van ‘onbaatzuchtige’) luchtkastelen. De literaire
fantasie bevredigt de behoefte aan egoïstische luchtkastelen niet. Er gebeuren
namelijk voortdurend ‘onmogelijke’ dingen waardoor het luchtkasteel instort.
Eigenlijk is voor zo iemand het plezier eraf zodra de hoofdpersoon bijv. via
een schilderij een andere wereld in stapt. ‘Egoïsten’ hebben een als zodanig
aanvaard realisme nodig. Egoïstische luchtkastelen komen in literaire
fantasieën niet te pas, en leiden er ook niet toe; onbaatzuchtige luchtkastelen
wel.
VII ON REALISMS
Inhoudelijk realisme kan en mag niet
van literatuur worden verlangd. Dat lezers plezier hebben in alledaagsheid is
een uitzonderlijk, tamelijk recent (negentiende-eeuws) verschijnsel.
Inhoudelijk realisme mag alleen worden beoordeeld aan de hand van de pretenties
die ieder afzonderlijk boek zelf voert.
‘Escapisme’ is niet hetzelfde als
gebrek aan realisme, en is ook niet zonder meer te veroordelen. Ontsnappen kun
je even goed naar een realistisch als naar een onrealistisch verhaal. De
vraag (aan een escapist) is: ‘waaraan en waarom ontsnap jij?’ Daarna kun je
zijn escapade beoordelen. ‘Onrealisme’ is niet infantiel. De smaak ervoor
treedt vroeg in een mensenleven op, maar dit is geen reden om te zeggen dat
deze smaak (zoals sommige andere kenmerken van de kindertijd) op den duur dient
te verdwijnen.
VIII ON MISREADING BY THE LITERARY
Onliteraire lezers kunnen wel eens
te veel geloof hechten aan zogenaamd realisme; in praktijk valt dit vaak mee.
Maar literaire lezers hebben een aantal hardnekkige fouten:
– ze beschouwen een Tragedie
als levensechter dan een Komedie of farce.
– ze vereren hun favoriete
auteurs om hun levenswijsheid, niet om hun literaire product; niet om het werk
dat voor hen ligt (het object).
Het destilleren van een
‘levensvisie’ uit ieder mogelijk literair werk is precies zo’n fout als de
jacht naar ‘Gebeurtenissen’ door onliteraire lezers. Ook word je op deze manier
(waarschijnlijk) niet boven jezelf en je eigen levensvisie uitgetild.
IX SURVEY
(a) Kunst ‘gebruiken’ voegt
niets aan je leven en aan het leven toe. Het is in beginsel een neutrale
bezigheid, die vaak samengaat met het ‘ontvangen’ van kunst.
(b) De Velen gaat het altijd om
de ‘inhoud’ van een werk, of om wat voor hen de inhoud is – niet om het werk
zelf. Zij willen er iets mee wat hun al bij voorbaat voor ogen staat. De
Weinigen gaat het om het werk zelf. Literatuur heeft, omdat het woord-kunst
is, altijd een inhoud, ook voor de ‘weinigen’. Deze te leren kennen in de
gepresenteerde vorm is dan voor de ‘weinigen’ een doel in zichzelf.
(c) De ‘gebruiker’ van literatuur
gebruikt de woorden niet of nauwelijks. De ‘ontvanger’ ziet en geniet de wijze
waarop de inhoud, of de ‘stof’, tot ‘vorm’ wordt en de meest geëigende vorm
aangemeten krijgt.
(d) Goed lezen impliceert
‘lezen met je oren’.
(e) De bezigheid van ‘slechte’
lezers, het ‘gebruiken’ dus, kan deel uitmaken van de bezigheid van een
‘ontvangende’ lezer, zonder daar schade aan toe te brengen.
‘Entertainment’ is niet
minderwaardig maar is integendeel een minimumeis. ‘Kritisch’ lezen is niet
altijd verdienstelijk: minimumeis aan een criticus is dat hij het bekritiseerde
werk ‘ontvangen’ heeft. ‘The necessary condition of
all good reading is "to get ourselves out of the way"; we do not help
the young to do this by forcing them to keep on expressing opinions’ (93; vgl.
124–129).
X POETRY
Poëzie trekt zich steeds meer terug
op het kleine terrein waarop uitsluitend de poëzie opereren kan. Concurrentie
is daar hoogstens van de muziek te verwachten. Onliteraire mensen heb je er
niet. Voor het karakteriseren van onze twee groepen lezers kunnen de lezers van
poëzie buiten beschouwing blijven. Toch komen bij hen de volgende twee
kenmerken van het lezen der Velen voor:
» gebruiken i.p.v. ontvangen.
Wanneer dit het klaarblijkelijke en verklaarde doel van een gedicht is, dan zij
dat zo; een spiegel moet spiegelen – maar het glas voor een schilderij moet
niet spiegelen, al kan dat wel gebeuren. Je ‘eigen versie’ van een dichtwerk
heeft bestaansrecht, maar zou hij beter zijn dan die van de dichter? En mag die
van de dichter niet op zijn minst ernáást bestaan?
» te weinig aandacht voor de
woorden. Dit lijkt tegenstrijdig, maar de klank of het ritme kan
ondergewaardeerd worden als gevolg van (a) al te rigoureus optreden tegen het
‘dreunen’ van een gedicht in de kindertijd; (b) te vroeg contact met vers
libre.
XI THE EXPERIMENT
‘If all went ideally well we should end by defining good literature as that
which permits, invites, or even compels good reading; and bad, as that which
does the same for bad reading’ (104).
Voordelen van deze methode:
(1) De waarde van literatuur
treedt alleen tijdens goed lezen aan het licht, verder eigenlijk nooit. We
richten onze aandacht juist op dat moment.
(2) Het onderscheid tussen bijvoorbeeld
‘aandachtig’ en ‘vluchtig’ lezen is niet afhankelijk van (literaire) mode, in
tegenstelling tot het onderscheid tussen ‘belangrijke’ en ‘onbelangrijke’
schrijvers. In die zin is deze methode veel objectiever.
(3) Be- of veroordeling van een
literair werk is nu veel moeilijker, en dat is goed. Een boek is pas slecht
wanneer het in het geheel geen goed lezen toestaat. Of dit zo is, moet je dan
eerst nagaan: bij jezelf (zelf lezen!) en bij anderen; in theorie bij alle
andere mensen.
Met de huidige methode kom je
gemakkelijk tot veroordeling van een heel genre dat (zoals science fiction)
niet eens een genre is, dus ook niet als geheel te veroordelen. Je oordeel is
dan in feite erg oppervlakkig. Met de nieuwe, hier als experiment voorgestelde
methode zal het onderscheid tussen ‘literatuur’ en ‘pulp’ uiteindelijk niet zo
heel anders uitvallen. Maar een belangrijke vernieuwing zal zijn dat binnen de
‘literatuur’ een ander soort onderscheidingen wordt gemaakt:
– geen graduele maar
essentiële, nl. tussen manieren van lezen (vgl. hoofdstuk 1)
– geen zogenaamd objectieve en
vastgestelde, maar functionele en wisselende
Het canoniseren en vooral het
onttronen van grote schrijvers is energieverspilling; er is niemand mee
geholpen goed te lezen, het is dus niet bevorderlijk voor goede literatuur.
Nadelen (mogelijke problemen) van deze
methode:
(1) Eén zelfde boek kan goed en
kan slecht gelezen worden. ‘The ideally bad book is the
one of which a good reading is impossible’ (113). Een goed boek kan niet altijd weerstand
bieden tegen slechte lezing (misbruik). Om ‘goed’ te mogen heten moet het wel
min of meer uitnodigen tot goed lezen.
(2) Leeservaring is niet
tastbaar; een boek is aanwijsbaar en leesbaar. Maar: wel- en niet-literair
lezen is gemakkelijk te onderscheiden als ‘uitgesproken’ en ‘niet uitgesproken’
lezen: het lezen van mensen die zich er wel en van die zich er niet over
uitspreken. En zodra men er uitspraken over doet, wordt het daardoor
gemakkelijker het onderscheid tussen hogere en lagere leesvormen te onderzoeken
– en zo ook het onderscheid tussen hoge en lage literatuur.
(3) Te veel aandacht voor
minderwaardig werk. Maar een werk vereist en verdient alleen aandacht als je
het beoordelen wilt – anders niet. Advies: beoordeel alleen wat je gelezen
hebt, en lees alles wat je beoordelen wilt.
Literatuurkritiek als evaluatie
dient de lezer in praktijk alleen om reeds bestaande waardering een vernis te
geven. Het leren waarderen komt meestal door technische aanwijzingen of
historische exposé’s die ‘the object as in itself it really is’ (M. Arnold)
laten zien. ‘It matters more to see precisely what sort of poet Homer is than
to tell the world how much it ought to like that sort of poet’ (119); en van
evaluerende critici geldt dat wij ze niet nodig hebben om de aangeprezen
auteurs te waarderen, maar wel die auteurs om de critici te waarderen (123). ‘The great art of criticism is to get oneself out of the way and to let
humanity decide’, zei Matthew Arnold (120). Een goede criticus is ‘easy to please, but hard to
satify’ (120): het eerste om geen verdienstelijkheden over het hoofd te zien,
het tweede om geen fouten over het hoofd te zien. ‘It is
natural and wholly proper that we should especially enjoy hearing how a
first-class mind responds to a very great work. That is why we read the great
critics with interest (not often with any great measure of agreement). They are
very good reading; as a help to the reading of others their value is, I
believe, overestimated’ (124).
Wie voortdurend erop uit is
esthetische of zelfs ethische oordellen te vellen (de Vigilants, pp. 124
e.v.), die mist waarschijnlijk de ontvankelijkheid die het begin van iedere
oordeelsvorming moet zijn. Literatuuronderwijs moet geen onderwijs in
literatuurkritiek zijn.
XII EPILOGUE
Literatuur is niet
– een commentaar op het leven of
op het bestaan of op de wereld
– een instrument om mensen te
beschaven
– een belichaming van hetgeen
in ieder opzicht Goed is.
Wat dat wel? Behalve Logos is
literatuur ook Poiema (ruw vertaald: behalve inhoud heeft zij ook vorm).
En je bent niet klaar door te zeggen dat er dank zij dit poiema-aspect
genoegen aan te beleven is. Het literaire genoegen dient te worden
onderscheiden van veel andere genoegens.
De ‘vorm’ van het literaire werk is
in feite de vorm van onze mentale bezigheden, zoals de auteur die manipuleert –
een vorm die in de tijd gestalte krijgt, een soort volg-orde.
Door ons lezen ontstaat in onze geest een rangschikking van emoties,
denkbeelden en morele acties. Als afgerond product kun je de rangschikking iets
goeds noemen – goed in zichzelf. Zonder emoties, denkbeelden en morele acties
geen ‘rangschikking’: zonder logos geen poiema, zonder materie
geen vorm (behalve op abstract niveau). Onze interesse voor de logos is
voor de auteur het aangrijpingspunt bij zijn manipulatiewerk.
Literair lezen bij uitstek doet de
lezer die niettemin in ieder opzicht afstand bewaart tot de logos.
Goedkeuring, belangstelling of geloof ten aanzien van de logos als
zodanig mag niet op de eerste plaats komen, moet in principe achterwege kunnen
blijven. ‘[I]t is out of our various interests in the Logos that the Poiema is
made’ (137); en het soort interesse dat hier wordt verwerkt komt in het ideale
geval voort uit de wens om onze ervaringswereld uit te breiden (‘to
enlarge our being’). Er zijn zoveel meer ervaringen in de wereld mogelijk dan
alleen je eigen ervaringen. Alleen een dwaas houdt zich strikt aan zijn eigen
ervaringen (en is daarmee gedefinieerd). Literair lezen is de manier bij
uitstek om je horizon te verbreden; ‘it admits us to experiences other than our
own’. Want je wordt geacht op de behandelde (al of niet gefantasserde) ‘zaken’
te reageren niet volgens je eigen gewoonte, maar volgens de in het werk
geldende gewoonten. Wie daartoe bereid en geneigd is, of wie zich ertoe laat
(ver-)leiden, die komt tot literaire ervaringen.